Muziek leren

Muziekstukken worden in kleine stukjes verdeelt zodat je ze makkelijker kunt lezen, die stukjes noem je een maat. Een maat wordt gescheiden door een verticale streep, de maatstreep.

 

 

 

 

Aan het begin van een muziekstuk staat een soort breuk, die breuk noemen we de maatsoort en de maatsoort geeft verschillende dingen aan over maten. Het bovenste cijfer (de teller) geeft aan hoeveel tellen er in de maat zitten, is het een 4 dan zitten er 4 tellen in de maat.

 

Het onderste cijfer geeft aan welke noot 1 tel duurt, is het cijfer een 4 dan duurt de kwart noot 1 tel. een ezels bruggetje is om het bovenste cijfer in een 1 te veranderen en dan te zien welke breuk er staat. Bijvoorbeeld: als de maatsoort 3/4 is, en je varandert de 3 in een 1 staat er ¼ of een kwart, dus de kwartnoot duurt 1 tel. Als een kwart (noot) 1 tel duurt duurt een halve (noot) dus 2 tellen, want de helft is 2 keer zoveel als een kwart. hetzelfde geldt voor rusten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maten worden ingedeeld; Als een het bovenste cijfer van de maatsoort een 1, 2 of 3 is, is het een enkelvoudige maatsoort, is dat niet het gaval dan is het een samengestelde maatsoort. Samengestelde maatsoorten kun je ook weer indelen: in tweedelig en driedelig. Als je het bovenste cijfer van de samengestelde maatsoort door 2 kunt delen is de maatsoort tweedelig, kun je het door 3 delen, dan is de maatsoort driedelig.

 

In een maat speel je op de eerste noot van de maat altijd een accent, dan speel je de noot wat duidelijker (voor meer info ga naar les 4).

Een accent op de eerste tel noem je een hoofdaccent.

 

In een samengestelde zitten op andere tellen soms ook nog kleine accenten, zo'n klein accent heet een nevenaccent.

 

Als er op de plek van een accent een rust staat, valt het accent er vlak achter. Als dat gebeurt noem je dat een syncope.